JonglerenVier uur vanmiddag. In de trein. Ik was ernstig ingenomen met mezelf. Ik had een emmer stront van collega van een collega overleefd, een congres bezocht, bezuinigd, m'n haar laten verven en niet gerookt. Ik had het kortom keurig gedaan deze week en dat terwijl lief de tot zijn nek in het werk zit en lies aan de inhalator hangt.
Kijk mij eens tien ballen in de lucht houden.
Maarre waar gaat die trein nou naar toe?
'Mevrouw, waar gaat deze trein naar toe?'.
Oeps.
Alkmaar.
Even lief bellen. Of hij die creche nog haalt voor sluitingstijd...
Regen en drup'Het lichaam liegt nooit' schiet me te binnen, terwijl ik op de roltrap in een Kitkat Chunky bijt. Wie schreef dat ook alweer? O ja, Troost, Ted Troost.
Het was een leugen. Mijn lichaam liegt namelijk aan de lopende band. Van de vroege ochtend 'ik heb warme chocolademelk nodig', tot de late avond 'ik kan geen minuut langer zonder paprika chips' speld het lijf me overtuigend honger op de mouw.
Hoe lang, of beter gezegd hoeveel kilo, gaat dit duren? Zoveel rek zit er niet meer tussen mij en obesitas. Hooguit nog een ons of vier. Twee Chunky's. Maar ja. Is dat erger dan de slof of drie tussen mij en longemfyseem?
Zucht.
Verloren berichtenPraktisch elke avond lig ik wel een half uur wakker voordat ik in slaap val. Dat is niet erg hoor, dat is heerlijke tijd. De gedachten dartelen rond met de leningheid van een gouden plak turnen op de mat. Of beter nog, die met die stokjes en die linten. Hoe heet dat ook alweer?
Kijk dat weet ik nou niet. In bed zou ik dat wel weten. In bed ben ik helder. In bed componeer ik de mooiste logjes. In gedachten schaaf ik de zinnen tot ze lopen, zingen en dansen -ook als op die mat zeg maar- om vervolgens tevreden in slaap te vallen.
En de volgende ochtend weet ik niks meer. Niks!
'Leg dan een schriftje naast je bed', suggereerde een collega.
Ja ja, en dan nog minder slapen zeker. Nee, jullie moeten me maar op mijn woord geloven. Ik log nog genoeg. Het staat alleen niet allemaal hier.
UcheDaar stond ik weer. T-shirt omhoog. Koud ding tegen mijn rug. Uitblazen.
'Het wordt iedere winter erger he?' 'Ja', antwoordde ik, 'vijfentwintig pakjaren, longembolie, zuurstofmachine, tien jaar lijden, dood'. Die tekst had ik hem al vast uit de mond genomen.
'In ieder geval een week niet meer roken'. Braaf knikken. 'En misschien toch eens denken aan...?'. Verwoed schudden.
Na de week -waar ik voor de zekerheid acht hele dagen van maakte- blies ik weer wolkjes. Heerlijk. Ik ben een roker, bevestigde ik mezelf. Het hoort bij mij. Ik hield het me voor terwijl ik (jas aan, gang, lift, hal, draaideur) voor mijn werk een sigaret uit een pakje viste. Ik wist het zeker terwijl ik (deur open, lief gilt dat het tocht, sloffen aan, buiten staan) in de tuin een aansteker zocht.
Wist het zeker.
Tot een dag of vier geleden.
Gestopt.
Ik ben gestopt.
Geloof ik.