Van oude menschen, de dingen die voorbij gaanZe vertelt tussen neus en lippen door. Oom I is dood. Ik denk aan de laatste keer dat ik oom I zag. Hij was op bezoek om ons te condoleren, en hij en oom G. -die trouwens geen oom was- stonden op de stoep. Ik liet ze uit en G. zei licht aangedaan 'dag leutje wicht, dat mag ik toch wel zeggen he, dat zei je vader altijd: 't leutje wicht'.
Mijn vaders beste vrienden. De drie musketiers. Ze gingen samen uit. Biljarten. Uit eten. Een dagje naar de Rai. Waarbij ik, 12, 13 toen, Jager Meister voor ze moest halen toen ze al drie gratis keer 'geproefd' hadden. Altijd lol. Twee weken voor dat afscheid op de stoep waren ze een dag samen naar de wadden gegaan. Bij het opruimen van vaders jas vond ik het bonnetje voor de fietsenhuur. Drie herenfietsen.
Na die dag dacht ik regelmatig aan langsgaan. Wat ik niet deed. In het begin niet uit gene. Ik zou maar gaan huilen. Later niet omdat het er niet van kwam. Het was te ver, ik had wat anders te doen, ik zou nog wel eens, en weer een jaar voorbij. En nu is I overleden. 'G. dan?', vraag ik gretig. G., ik kan nog bij G. langs. 'Ach kind', zegt mijn moeder 'die is al lang dood'.
Voorbij, voorbij.